De Romeinse dichter Varro Atacinus (1e eeuw v.C.) schreef in een werk over landbouw ("De Agri Cultura"):[br]"Heeft de kamer in de raat geen zes hoeken, evenveel als de bij poten heeft?" [br]Er zijn ook toeschrijvingen aan Aristoteles (4e eeuw v.C. ) maar die zijn twijfelachtig. Het stond nu eenmaal goed om ontdekkingen, eigenschappen en wiskundige bewijzen toe te schrijven aan beroemde personen.[br]Feit is wel dat Grieken en Romeinen zagen dat de bijen hun honingraten niet zomaar in het wilde weg bouwden, maar dat de vorm van de cellen in een honigraat meetkundig interessant was.[br]
Pappos van Alexandrië beschreef een honingraat als een stapeling van tegen elkaar geplaatste zeshoekige prisma's.
Giacomo Filippo Maraldi, astronoom aan het observatorium van Parijs, stelde bij een nauwkeurig onderzoek echter vast dat de gesloten achterzijden van de cellen helemaal niet vlak waren maar gevormd werden door drie ruiten die niet in eenzelfde vlak liggen. De hoeken van deze ruiten mat hij als 109.47° en 70.53°.[br]De cellen liggen ook niet recht boven elkaar. De top van een tegenoverliggende cel past netjes in het putje dat drie naast elkaar gelegen cellen vormen.
Formuleer eerst zelf een aantal vragen die de waarnemingen van Pappos en Maraldi bij je oproepen.[br]In de volgende werkbladen gaan we wiskundig verder in op het hoe en waarom van deze vormen.