Ook wanneer de eerste meerstemmigheid zich ontwikkelt in late middeleeuwen, blijft ze muziek melodisch gecomponeerd en niet harmonisch. Dat wil zeggen: De componist schrijft in de eerste plaats melodielijnen en geen opeenvolging van samenklanken waarin elke toontrap een[br]welbepaalde functioneel verband heeft met de grondtoon.
Wanneer men vanaf de 12[sup]e[/sup] eeuw aan de kathedraalscholen bewust meerstemmig begint te componeren, steunen samenklanken op twee verhoudingen: oktaven en kwinten en niet op de als vals ervaren terts. [br]Het motet ‘Viderunt omnes’ van Perotinus is opgebouwd uit strakke ritmische groepjes. Na elke ritmische figuur herhaalt Perotinus de samenklank F – C, in kwinten en oktaven verdeeld over de 4 stemmen.
Deze mis uit 1363 is de oudste mis die als geheel door één componist gecomponeerd werd. [br]In het Kyrie gebruikt de Machaut het gregoriaanse Kyrie uit de IVe mis:
De Machaut plaatst dit Kyrie in de tenorstem (3[sup]e[/sup] lijn).[br]De andere drie partijen zijn melodische omspelingen. Het Kyrie start met de samenklank grondtoon – kwint – octaaf – kwint. [br]Verder komen we wel meer ingewikkelde samenklanken tegen, maar die vormen geen steunpunten in een harmonische opbouw. In de melodische structuur van de compositie worden ze niet als storend ervaren. [br]Bedachte samenklanken en belangrijke steunpunten blijven steeds beperkt tot octaven en kwinten. Dit komt overeen met het denken van Pythagoras. De reine tertsverhouding 5/4 die[br]voorkomt in de natuurlijke boventonenreeks was wel bekend, maar omdat ze niet overeenkomt met de tertsverhouding die volgt uit de afleiding vanuit kwinten, krijgt ze geen plaats in de Pythagorasstemming.