[table][tr][td][b]omtrek[/b] [/td][td]= 3 . lengte [sub]Cirkelboog BC[/sub][/td][/tr][tr][td][/td][td]= 3 . [math]\frac{1}{6}[/math]e van een volledige cirkelomtrek[/td][/tr][tr][td][/td][td]= 3 . [math]\frac{2\pi r}{6}[/math][/td][/tr][tr][td][/td][td]= [math]\pi[/math].r[/td][/tr][/table][br]De oppervlakte = de oppervlakte van de driehoek[sub]ABC[/sub] + de oppervlakte van de 3 cirkelboogjes op de zijden van de driehoek[sub]ABC[/sub]. Handiger is om te werken met cirkelsectoren. [br]Neem je drie keer de cirkelsector[sub]ABC[/sub], dan heb je de drie boogjes + 3 keer de driehoek[sub]ABC [/sub], terwijl we de driehoek maar één keer moeten nemen.[br]De oppervlakte van cirkelsector[sub]ABC[/sub] is gelijk aan 1/6e van de cirkeloppervlakte. We vinden dus:[br][table][tr][td][b]oppervlakte[/b] [/td][td]= 3 . opp [sub]CirkelsectorABC[/sub] - 2 . opp[sub]driehoekABC[/sub][/td][/tr][tr][td][/td][td]= 3 . [math]\frac{\pi r^2}{6}[/math] - 2 . [math]\frac{r^2.\sqrt{3}}{4}[/math][/td][/tr][tr][td][/td][td]= [math]\frac{\left(\pi-\sqrt{3}\right).r^2}{2}[/math][/td][/tr][/table]