Bekijk de breuken [math]\frac{14}{10}[/math] en [math]\frac{3}{2}[/math]. [br]Zoek welke breuk de grootste is en leg uit hoe je het doet.
[br]Om beide breuken te vergelijken, moet je ze op dezelfde noemer brengen.[br]10 is een gemeenschappelijke noemer van 10 en 2. [br]Je vindt: [br][math]\frac{3}{2}=\frac{15}{10}[/math][br][br][br]Omdat [math]\frac{14}{10}<\frac{15}{10}[/math], is ook [math]\frac{14}{10}<\frac{3}{2}[/math].