Gegeven is een balk.[br]De vlakkken vl(AB, CD) en vl(H, P, Q) zijn snijdend.[br]Construeer de snijlijn van deze vlakken.
Het grondvlak van de balk is een vierkant en de opstaande ribben zijn dubbel zo lang als de andere ribben. De punten E, F, G, H zijn de middens van de opstaande ribben.[br]Onderzoek de onderlinge ligging van de vlakken.[br]Noteer bij de snijdende vlakken de snijlijn.[br]Verklaar bij evenwijdige vlakken de evenwijdigheid.
Het vlak vl(P, Q, R) snijdt het vlak waarin het bovenvlak van de balk ligt en het vlak waarin het grondvlak ligt.[br]Teken beide snijlijnen.
Gegeven is een balk in parallelperspectief.[br]Construeer de snijlijn van de vlakken vl(BC, FG) en vl(P, Q, R).
Gegeven is een kubus in parallelperspectief.[br]Teken het vlak [math]\beta[/math] door het punt D en evenwijdig met het vlak vl(P, Q, R).