De vroegromaanse kerken waren heel eenvoudig van opbouw. Een balkvormig schip werd overbrugd door een tongewelf. Om dit tongewelf niet te verzwakken, maakte men zeker geen raamopeningen in het gewelf zelf. Maar men probeerde ook de dragende muren van het kerkschip zo weinig mogelijk te verzwakken. Dit leverde lage ruimten op met kleine ramen.[br]Door naast het kerkschip twee lagere zijbeuken te bouwen, kon men de kerkruimte vergroten, zonder de overspanning te vergroten. De zijbeuken zorden zelfs voor een bijkomende ondersteuning van de dragende kerkmuren.
Door de bijkomende ondersteuning van de zijbeuken kon men geleidelijk het middenschip verhogen en zo de kerkruimte te vergroten. Maar dit had zijn grenzen. Dat merk je in volgend applet.
Als het middenschip te hoog wordt, verliezen de zijbeuken hun ondersteunende functie. Een oplossing was om ook de zijbeuken te verhogen met een bijkomende tribune. Deze ruimte werd nergens voor gebruikt, ze had enkel een constructieve functie.[br]In onderstaande foto van de Saint-Etienne in Nevers (eind 11e eeuw) zie je hoe men door het bouwen van een tribune boven de zijbeuken het middenschip kon verhogen.