De aardas staat niet loodrecht op het baanvlak. Ze maakt een hoek van 23,5° met de loodlijn op dit vlak. Hierdoor is doorheen het jaar niet steeds hetzelfde deel van de aardbol naar de zon toe gekeerd en ontstaan seizoenen. [br]Wanneer de noordpool naar de zon gekeerd is, is het zomer op het noordelijk halfrond en winter op het zuidelijk halfrond. Winter en zomer wisselen elkaar af in noordelijk en zuidelijk halfrond.[br]Versleep het middelpunt van de aarde langs de baan rond de zon en zie hoe de stand van de aardas t.o.v. zon samenvalt met de opeenvolging van de seizoenen.
Gedurende een periode van ongeveer 40 duizend jaren varieert de helling naar de zon toe tussen 22,1° en 24,5°. Een grotere hoek betekent een groter contrast tussen de seizoenen op aarde, dus warmere zomers en strengere winters. Een kleinere hoek wil zeggen koudere zomers en mildere winters.[br]De aardas wiebelt en beschrijft iedere 26 duizend jaren een volledige cirkel. Tegenwoordig is het zomer op het noordelijk halfrond als de aarde in het aphelium staat, dus op het verste punt van de zon. Op een zomer in het perihelium moeten we dus nog 13 duizend jaren wachten. Het effect van de precessie is dat wanneer bv. op het zuidelijk halfrond er een toename is in het contrast tussen de seizoenen, er op het noordelijk halfrond juist een afname te zien zal zijn.